Christendemocratische kopstukken (7)

Oude politieke grootheden eren, dat durven wij in Nederland vaak niet, zeker niet bij het CDA. In dit zevende deel van de serie Christendemocratische Kopstukken behandelen we één van dé grondleggers van de christendemocratie in Nederland: Guillaume Groen van Prinsterer. Wie was hij? Hoe kunnen zijn ideeën ons nu nog inzicht verschaffen? Gertjan Schutte, biograaf van Groen van Prinsterer, licht er drie punten uit.

Groen van Prinsterer (1801-1876) is de grote antirevolutionaire geschiedschrijver, brievenschrijver en politicus uit de negentiende eeuw. Als biograaf ben ik allereerst geïnteresseerd in de manier waarop zijn ideeën en handelingen verbonden waren met zijn persoonlijke leven en ook een antwoord vormden op de uitdagingen van zijn tijd. Gewend als wij zijn aan het Koninkrijk der Nederlanden,vergt het verbeelding dit laatste te zien. De generatie van Groen kon maatschappelijke stabiliteit niet als vanzelfsprekend beschouwen. Het Napoleontische vervolg op de Franse Revolutie had een spoor van verwoesting door Europa getrokken, met niet alleen materiele schade. Ook het zelfbeeld van deze generatie vroeg na 1815 om restauratie.           

Groen benadrukte dat Nederland een protestantse natie was, maar vond ruimte voor anderen essentieel, waaronder joden en katholieken.

Groen ontwikkelde zijn eigen visie op die problemen, vooral na zijn bekering. Hij muntte de term ‘antirevolutionair’ en kwam met een historische visie op de ontwikkeling van Nederland als protestantse natie. Via brochures leverde hij commentaar op de actualiteit, hij werkte in het begin van zijn carrière een tijd voor koning Willem I. Met zijn vrouw Betsy zette hij zich in als filantroop, ook was hij betrokken bij het verzet tegen slavernij in gebieden overzee. Het bekendst is Groen echter als voorvechter van wat we nu ‘bijzonder onderwijs’ noemen; naast het openbaar onderwijs moest de staat ook dit bijzonder onderwijs met publiek geld financieren.

Van toen naar nu
Een aantal van de kwesties uit Groens tijd staan opnieuw in het middelpunt van de belangstelling. Net als in de negentiende eeuw zien de liberalen van nu religie liever achter de voordeur verdwijnen; het bijzonder onderwijs staat dan ook weer ter discussie. Ook bestaanszekerheid staat opnieuw op de politieke agenda, net als bij de sociale kwestie in de negentiende eeuw.

Die verwantschap leidt echter alleen tot een schijn van nabijheid tussen Groens tijd en het heden. In werkelijkheid staan zowel de vorm als de inhoud van Groens visie op politiek ver af van het heden. Hierdoor heeft het tegelijk iets hachelijks om Groen te claimen als de voorvader van een bepaalde vorm van christelijke politiek.

Groen toonde respect voor de katholieke burgers van het koninkrijk, maar zou misschien weinig begrepen hebben van de alliantie van de KVP en ARP (en CHU) waaruit het CDA is voortgekomen. Maar dat geldt breder voor de moderne vorm van het politieke bedrijf waarbij media, politieke partij en achterban voortdurend met elkaar communiceren. Politici als Groen en zijn tijdgenoot Thorbecke benadrukten hun persoonlijk gezag en wilden zo min mogelijk gebonden zijn aan de wensen en grillen van een specifieke achterban [voetnoot i]. Zo gezien staat het gehele spectrum aan christelijke politiek op enige afstand van Groen.

Respectvol omgaan met diversiteit
Maar als de historische context even naar de achtergrond verdwijnt en de kwaliteiten van Groen vergeleken worden met de politieke problemen van nu, dan valt op dat Groen respectvol omging met de diversiteit binnen het Nederlandse Koninkrijk. Hij benadrukte dat Nederland een protestantse natie was, maar vond ruimte voor anderen essentieel, waaronder joden en katholieken.

Deze tolerantie uitte zich ook in zijn correspondentie; hij kon welwillend ideeën uitwisselen met ideologische tegenstanders. Misschien is dit een kunst die te veel is verleerd; je eigen ideeën wel handhaven, maar respectvol omgaan met meningen die je maar moeilijk verdraagt. Dat betekent niet dat diversiteit geen verrijkende ervaring kan zijn, integendeel. Toch betekent diversiteit regelmatig het tolereren van visies die je verafschuwt in plaats van appreciatie van echt verschil.

Verscheidenheid
Dit raakt aan een breder punt, dat van eenheid en verscheidenheid. De samenleving wordt gemaakt door mensen met heel uiteenlopende visies op het goede leven, die ook geuit mogen worden in het publieke en politieke domein. Liberalen hebben weleens de neiging dit laatste uit het oog te verliezen. Zij willen dan eerst een neutrale morele norm vaststellen voor beide domeinen, waarin geen ruimte is voor ‘privé-opvattingen’, waaronder religieuze. In de negentiende eeuw vonden liberalen dat Groen godsdienst en politiek met elkaar vermengde, waaronder de ‘redelijkheid’ in gevaar kwam. Groen stelde echter dat het legitiem was om het politiek stelsel te gebruiken voor het nastreven van protestantse idealen en belangen [voetnoot ii]. Het meningsverschil moest juist in de politiek tot uitdrukking worden gebracht.

Nu kent onze Tweede Kamer veel politieke partijen, maar blijkt het lastig om verdeeldheid positief te waarderen, zeker als het gaat om maatschappelijke organisatie. Het moet allemaal wel met uniform beleid. In het licht van Groen kan je zeggen dat iedere groep principieel het recht heeft haar normen in het publieke domein tot uitdrukking te brengen. Natuurlijk onder de voorwaarden van de wet, maar het is niet zo dat de liberale meerderheid hier een primaat heeft ten opzichte van anderen.

Performatief leiderschap
Een derde punt betreft de ambitie van politieke leiders ten opzichte van maatschappelijke verscheidenheid. Misschien zijn we in Nederland wat al te gewend aan leiders die vooral ‘gewoon’ willen zijn; de koning die met toiletpotten gooit op Koningsdag en een minister-president die vooral ‘gewoon Mark’ wil zijn. Dat egalitarisme heeft zeker zijn charme, maar misschien gaat er ook iets mee verloren.

Misschien zijn we in Nederland wat al te gewend aan leiders die vooral ‘gewoon’ willen zijn.

Ik denk aan grote leiders die met hun houding, gebaren of woorden ook iets groots konden veranderen, zoals Willy Brandts knieval bij het monument voor het Getto van Warschau, Mandela’s verzoenende houding of Merkels ‘Wir schaffen das’. Die gebaren en woorden nemen verlies en conflict niet weg, maar lijken toch iets te veranderen. Deze betekenen in ieder geval een poging om als politieke animateur het speelveld te veranderen in plaats van als politicus maar af te wachten wat kiezers acceptabel zullen vinden.

Ik wil hier uiteraard niet pleiten voor een vorm van autoritair leiderschap. Wel wil ik benadrukken dat het tijd is voor politici die verbeelding bezitten en niet bang zijn dit in te zetten om de tegenstellingen van vandaag – links-rechts, progressief-conservatief, stad-platteland, rijk-arm, inwoner-immigrant – te overbruggen. Groens vermogen om dit te doen, ook al betekende het vaak dat hij alleen kwam te staan, kan daarom als een inspiratiebron fungeren voor politici anno 2021.

Deze blog verscheen eerder op de website christendemocraat.nl op 22 juli 2021


VOETNOTEN
[i] Henk te Vele, Stijlen van leiderschap: Persoon en politiek van Thorbecke tot Den Uyl (2002)
[ii] George Harinck, ‘Het ontstaan van het partijenstelsel in ons land’, Kontekstueel maart 2021, p. 6-10.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *