Lezing bij ledenvergadering Friesch Dagblad

Op 31 oktober was ik te gast bij de ledenvergadering van het Friesch Dagblad in Leeuwarden. Ik sprak over de Groen van Prinstererbiografie, en dan specifiek over Groens carriere als opiniejournalist.

Groen heeft een eigen tijdschrift gehad (Nederlandsche Gedachten) en ook een eigen krant (De Nederlander, 1850-1855). Ook schreef hij pamfletten die indruk maakten, waaronder De maatregelen tegen de afgescheidenen aan het staatsrecht getoetst (1837). Hierin betoogde hij dat de overheid een vergissing beging door de bijeenkomsten van afgescheidenen te verstoren en boetes en inkwartiering op te leggen.

In mijn lezing legde ik mijn nadruk op dit laatste: Groen hield zelf niet van deze groep, maar kwam wel voor hun belangen en rechten op. Dat is iets groots, waar we wellicht nog niets van kunnen leren.

Groen van Prinsterer speelde cruciale rol in onderwijskwestie

Voor het blad ‘Protestants Nederlands’ schreef ik een stuk over Groens rol in het onderwijsdebat van de negentiende eeuw.

Door Gertjan Schutte

De naam van Groen van Prinsterer is onlosmakelijk verbonden met de ‘onderwijskwestie’ uit de negentiende eeuw. Door zijn nadruk op de oude vrijheden van de Republiek zag Groen scherp waar de “vrijheid van onderwijs” om zou moeten draaien: daadwerkelijke vrijheid van burgers en kerken om onderwijs vorm te geven naar eigen overtuigingen. In de huidige liberale context is Groens erfenis opnieuw hoogst actueel.

Plaatsen als Kampen, Katwijk, Voorburg, Middelharnis en Dinteloord hebben iets gemeen. In al deze plaatsen staat een christelijke school vernoemd naar Willem Groen van Prinsterer (1801-1876). Daarnaast draagt het Wetenschappelijk Instituut van de ChristenUnie de naam van Groen, terwijl op initiatief van de SGP een borstbeeld van Groen geplaatst werd in het gebouw van de Tweede Kamer in Den Haag. Kortom, Groen wordt enerzijds herinnerd als de stamvader van christelijke politiek en anderzijds vanwege zijn inzet voor christelijk onderwijs.

De Nederlandse Republiek was geen eenheidsstaat, maar een lappendeken van jurisdicties. Er was een Staten-Generaal en een Raad van State, maar zij gingen alleen over oorlogsvoering en buitenlandse politiek. De stadhouders had veel informele macht, maar weinig mogelijkheden de vrijheden van de steden te doorbreken.

In deze context kon er geen sprake zijn van nationaal onderwijs, christelijk of niet. Daarvoor was de Republiek te versnipperd, en steden en platteland te sterk gesteld op hun autonomie. In de loop van de achttiende eeuw ontstonden echter de mogelijkheidsvoorwaarden voor de ‘onderwijskwestie’. Allereerst bleek de juridische lappendeken die de Republiek was niet bestand tegen druk van buitenaf. Na het begin van de Franse Revolutie trokken de Franse legers in 1795 opnieuw naar het noorden. De stadhouder vluchtte en de oude Republiek ging roemloos ten onder.

De Bataafse Republiek nam het stokje over. Vanaf die tijd werd de versnipperde bestuursstructuur grondig onder handen genomen en gecentraliseerd. Dit proces werd voortgezet door de Fransen en ook door Willem I. Daardoor kwam er steeds meer macht te liggen in ‘Den Haag’; niet bij het parlement, maar bij de uitvoerende macht, de koning en zijn ministers.

Eenheidsdenken
In de loop van de achttiende eeuw was er in de Republiek een ‘verlicht-burgerlijke cultuur’ ontstaan. Burgers werden geacht een deugdzame bijdrage te leveren aan het bloeien van de natie.[1] Na de politieke experimenten tijdens de Bataafse Republiek bleef deze ideologie bestaan en bleek ook uiterst bruikbaar in het Koninkrijk.[2] Onder vorst Willem I werden burgers niet geacht om deel te nemen aan het bestuur van het land, maar moesten gericht zijn op idealen als harmonie, orde en nut.[3]

Die prioriteit hield sterke politieke en religieuze overtuigingen weg uit de publieke sfeer. Ook de Nederlandse Hervormde Kerk stond meer in het teken van de bijdrage van de kerk aan de morele vorming van haar leden, dan in trouw aan de gereformeerde belijdenisgeschriften.  Dat bleek bijvoorbeeld bij de Afscheiding van 1834; verschillende predikanten vonden dat de kerk te veel een beschavingsideaal propageerde. Het bleek de voorbode voor talrijke conflicten over de plek van geloof in de publieke sfeer.

Groens twee overtuigingen
Het was geen toeval dat Groen betrokken raakte bij die conflicten. In de jaren 1840 had hij zijn gedachtegoed uitgewerkt in zijn hoofdwerken Handboek der Geschiedenis van het Vaderland (1846) en Ongeloof en Revolutie (1847). Uit die werken komen twee kernpunten naar voren; een morele en een politieke overtuiging.

Groen stelde dat de geest van de Franse Revolutie een diepe breuk had veroorzaakt in Europa, en vooral in Nederland. Groen zette de Reformatie centraal in zijn geschiedverhaal; deze had voor een bedding gezorgd voor de bloei van het Nederlandse Vaderland. Het geloof van de Reformatie had Nederland vervolgens “verjongd, vernieuwd, geadeld”, en kreeg verder vorm tijdens de strijd tegen Spanje.[4] Daaruit volgde ook het “Protestantse karakter van de Nederlandse Staat” of zoals Groen het uitdrukte, “Nederland” als “protestantsche natie”.[5]

Groen verbond daaraan een politiek standpunt. Groen verdedigde de macht van de oude jurisdicties uit de tijd van de Republiek. Hij was een voorstander van “zelfbestuur der individuen en corporatien” binnen het kader van de Nederlandse staat, die zich verre moest houden van “centralisatie” en “willekeur”.[6]

Onderwijs
Die twee overtuigingen kunnen gezien worden als het fundament voor Groens politieke optreden, ook met betrekking tot de ‘onderwijskwestie’. Na de grondwetsherziening van 1848 ontstond meer ruimte in de publieke sfeer. In het tiende hoofdstuk van Thorbecke’s grondwet werd de “vrijheid van onderwijs” expliciet genoemd:

            “Het openbaar onderwijs is een voorwerp van de aanhoudende zorg der Regering. De
            inrichting van het openbaar onderwijs wordt, met eerbiediging van ieders
            godsdienstige begrippen, door de wet geregeld. Er wordt overal in het Rijk van
            overheidswege voldoend openbaar lager onderwijs gegeven.”

“Met eerbiediging van ieders godsdienstige begrippen” was een formulering die paste bij deze periode. De meeste politici in die periode – liberalen en conservatieven – waren afkerig van openlijke politieke meningsverschillen. Zij waren gericht op consensus, eendracht en keurden “partijen” af. Die houding kwam ook naar voren bij de “vrijheid van onderwijs”; men vond dat deze niet gebruikt mocht worden om een school op te richten naar de inzichten van een groep. Onderwijs diende het doel van centralisatie en eenheid.

Althans, het stond iedereen vrij een school op te richten, maar men kreeg geen financiering van de overheid. Die was voorbehouden aan de “openbare school”, terwijl bijzondere scholen gefinancierd werden door ouders en kerken.  Die regeling schuurde doordat er volop gebruik gemaakt werd van de grondwettelijke vrijheid van onderwijs. In 1849 waren er 2448 openbare scholen tegenover 789 bijzondere scholen. In 1854 was dit aantal respectievelijk 2480 en 909.[7]

In 1849 werd Groen door het district Harderwijk afgevaardigd naar de Tweede Kamer. Hij gebruikte zijn spreektijd om expliciet in te gaan tegen de heersende politieke cultuur door zijn antirevolutionaire opvattingen te uiten. Door de mening van een groep te vertegenwoordigen hield hij liberalen en conservatieven steeds een spiegel voor; meningsverschillen hoorden bij uitstek thuis in de Tweede Kamer.[8] Hier komt bij uitstek Groens politieke overtuiging – afkeer van eenheidsdenken en politieke centralisatie – naar voren.

De onderwijswet van conservatief minister Gerlach van Reenen (1818-1893) uit 1854 voldeed grotendeels aan het courante eenheidsdenken. Bijzondere scholen waren onder deze wet nog steeds toegestaan, maar kregen geen subsidie. En openbare scholen bleven “gemengd” en “godsdienstloos”, met als voornaamste doel het opvoeden van kinderen tot nuttige burgers die bijdroegen aan de eendracht van de natie. Alleen onder bepaalde omstandigheden mocht een “facultatieve splitsing” op basis van bijvoorbeeld katholieke of protestantse overtuiging worden doorgevoerd.[9]

Deze wet was voor iedereen onbevredigend. Conservatieven en liberalen zagen de optie tot “splitsing” nog steeds als een aantasting van het openbaar onderwijs en het eenheidsdenken. Groens eigen visie op onderwijs was sterk verbonden met zijn denkbeeld over het Nederlandse Koninkrijk als een protestantse natie. Daarom vocht hij vurig voor een christelijke staatsschool, die afhankelijk van de lokale omstandigheden de vorm kreeg van een protestantse volksschool of een katholieke variant.

Politieke strijd
Van Reenen luisterde naar de tegenstanders van de splitsing, waardoor in een nieuw voorstel een algemene openbare school overbleef, met als ideaal “de bevordering van godsdienst en zedelijkheid”.[10] Dit voorstel leidde tot groot protest onder orthodoxe protestanten, waarbij O.  G. Heldring en Groen een hoofdrol speelden. Zij organiseerden een volkpetionnement dat 13.500 maal werd ondertekend.[11] Door dit buitenparlementaire protest kwam het voorstel van Van Reenen niet in stemming.

Justinus van der Brugghen (1804-1863) – die bekend stond als antirevolutionair – kreeg de opdracht een kabinet te vormen. Van Brugghen handhaafde in zijn onderwijsvoorstel de openbare staatschool met als nieuw element een subsidiemogelijkheid voor de “vrije christelijke school”. Voor de liberalen en conservatieven ging die optie te ver, waardoor in feite het oude voorstel van Van Reenen overbleef.[12] Ondanks Groens verzet nam de Tweede Kamer deze wet aan op 20 juli 1857. Groen was uiterst teleurgesteld in Van der Brugghen en nam onmiddellijk ontslag uit de Tweede Kamer

Blijvend actueel
Groen bleef lang overtuigd “dat Nederland een protestantse natie was waar een protestantse volksschool bij hoorde”, zo betoogde John Exalto.[13] Ook Groen liet dit ideaal na 1857 varen en koos voluit voor een “bijzondere christelijke school”. Vóór 1857 stond Groens morele overtuiging daardoor enigszins op gespannen voet met zijn politieke overtuiging. Het Nederlandse politieke en kerkelijke landschap was veel te verdeeld voor het bestaan van een “protestantse volksschool”.

Door zijn nadruk op de oude vrijheden van de Republiek zag Groen wel scherp waar de “vrijheid van onderwijs” om zou moeten draaien; daadwerkelijke vrijheid van burgers en kerken om onderwijs vorm te geven naar eigen overtuigingen. In de huidige liberale context is Groens erfenis opnieuw hoogst actueel.

Gertjan Schutte (31) werkt als historicus aan de TU Kampen|Utrecht en schrijft een wetenschappelijk biografie van Groen van Prinsterer.


Noten
[1] Remieg Aerts, ‘Een staat in verbouwing, 1780-1848’, in Remieg Aerts e.a., Land van kleine gebaren. Een politieke geschiedenis van Nederland 1780-2012, Amsterdam, 2013, p. 61.

[2] Joost Kloek en Wijnand Mijnhardt, 1800: blauwdrukken voor een samenleving, Den Haag 2001.

[3] Remieg Aerts, ‘Een staat in verbouwing’, p. 61.

[4] Roel Kuiper, ‘Tot een voorbeeld zult gij blijven’. Mr. G. Groen van Prinsterer, Amsterdam 2001, p. 103.

[5] G.J. Schutte, Mr. G. Groen van Prinsterer, Goes 1976, p. 101.

[6] Groen van Prinsterer, Ongeloof en Revolutie. Eene reeks van historische voorlezingen. Tweede uitgaaf, Amsterdam 1868, p. 43.

[7] Roel Kuiper, ‘Tot een voorbeeld zult gij blijven’, p. 155-156.

[8] George Harinck, “Het ontstaan van het partijenstelsel in ons land”, Kontekstueel 35.4 (2021).

[9] Kuiper, ‘Tot een voorbeeld zult gij blijven’, p. 155-156; Schutte, Mr. G. Groen van Prinsterer, p. 105-106.

[10] Schutte, Mr. G. Groen van Prinsterer, p. 106.

[11] John Exalto, Van wie is het kind? Twee eeuwen onderwijsvrijheid in Nederland, Amsterdam 2017. 

[12] Schutte, Mr. G. Groen van Prinsterer, p. 107-108.

[13] John Exalto, Van wie is het kind?

Tweeluik voor de Tocqueville blog: over grenzen aan het kunnen van de overheid

In deze tijd wordt veel van de overheid verwacht, tegelijk krijgt zij weinig voor elkaar. Op die paradox schreef ik samen met Arjen Siegmann een tweeluik voor de Tocqueville blog. Het tweede deel gaat in op het beperkte kunnen van de overheid; zij is vaak niet in staat allerlei taken uit te voeren. Het eerste deel legt met behulp van Groen en Tocqueville de basis voor deze kritiek.

‘Groen van Prinsterer leidde gereformeerden politiek in’

Ter gelegenheid van Groens sterfdag schreef ik onderstaand stuk voor het RD. 

Vandaag precies 146 jaar geleden overleed de antirevolutionaire politicus Groen van Prinsterer in Den Haag, na een lange periode van ziekte. Bij zijn begrafenis maakten verschillende sprekers de balans van zijn leven op. Hieruit bleek hoe Groen een brede groep gereformeerden had geïnspireerd. Zijn politieke nalatenschap zou na zijn dood tot wasdom komen.

Begrafenis
Op dinsdag 23 mei 1876, vier dagen na Groens overlijden, dromde een groep mensen samen bij zijn huis naast het Binnenhof in Den Haag. Die ochtend trokken 14 koetsen en vele wandelaars vanuit het centrum van Den Haag naar de begraafplaats Ter Navolging, in de duinen bij Scheveningen. Deze kleine, ommuurde begraafplaats bestaat nog steeds. Zij is nu ingeklemd tussen woonhuizen en kantoren, meeuwen vliegen hoog boven de begraafplaats rond.

Traditioneel waren begraafplaatsen vooral te vinden in en rond kerken. Aan het eind van de achttiende eeuw kwam hier kritiek op; voor de volksgezondheid vond men het beter om overledenen buiten de stad te begraven. Ook de vader van Groen van Prinsterer, zelf een vooraanstaand arts, was hier groot voorstander van. Ter Navolging was destijds dan ook een innovatie, die hoopte op navolging in de rest van het land. Tegenover de ingang van de begraafplaats staat een fraaie witte gedenksteen voor Groen en zijn vrouw Betsy, die drie jaar later overleed.

Herinnering
Groen van Prinsterer was afkomstig uit een rijke Haagse familie; hij erfde een miljoenenvermogen, waardoor hij geen betaalde banen hoefde aan te nemen. Vanaf zijn studietijd verdiepte hij zich in theologie, wat na zijn verblijf in Brussel uiteindelijk leidde tot zijn bekering. Groen ontwikkelde zich daarop tot een zelfverzekerde ”evangeliebelijder” in de politiek, die de gevolgen van ”ongeloof en revolutie” in maatschappij en politiek wilde bestrijden. Een groot deel van zijn leven ging hij als publicist, politicus en historicus met zijn antirevolutionaire overtuigingen in tegen de politieke stroom.

Ogenschijnlijk kreeg hij niet veel voor elkaar tijdens zijn lange leven; zijn grote project, overheidsfinanciering van ”bijzonder”, protestants onderwijs strandde in 1857. Op zijn begrafenis werd gememoreerd wat Groen zelf over zijn mislukkingen had geschreven: „elke richting waartegen ik mij verzet heb, triomfeert.”

Woorden aan het graf: Afscheiding en schoolstrijd
Bij het graf hadden de verschillende sprekers louter lof voor Groen, elk om eigen redenen.

De hervormde predikant J.H. Gunning stond zelf kritisch tegenover de antirevolutionaire benadering van Groen; deze was volgens hem te veel een „partij.” Toch roemde hij de „persoon” van Groen en typeerde hem als een „christen van onwankelbare trouw aan zijn overtuiging, een ridder zonder vrees of blaam.”

De gereformeerde theoloog Anthony Brummelkamp, een van de leiders van de Afscheiding van 1834, sprak zijn dankbaarheid uit over wat Groen destijds in 1834 gedaan had. De regering van koning Willem I vond toen kerkelijke eenheid belangrijk en weigerde de afgescheiden kerk te erkennen. De regering gooide zelfs enkele leiders in de gevangenis. Groen bleef zelf lid van de Hervormde kerk, maar bekritiseerde in een scherp pamflet dit overheidsbeleid en verdedigde de vrijheid van de Afscheiding.

Ook antirevolutionair politicus Otto van Wassenaer sprak woorden van die strekking. Hij memoreerde ook aan de Afscheiding van 1834, toen het „Staats-alvermogen” de „vrijheid” van gereformeerden in de weg zat. Ook „het vrije onderwijs heeft verbazend veel aan Groen te danken”, zo betoogde hij. Daarmee doelde hij op gereformeerde scholen die zonder overheidsfinanciering werkten.

Politicus baron Mackay riep op tot navolging van Groen: „Wie op politiek of kerkelijk gebied strijd voeren wil, ga eerst bij Groen ter schole tot vorming zijner methoden.” De pedagoog Beynen stelde weliswaar dat „Groen van Prinsterer de laatste vertegenwoordiger was van een leven, dat geheel voorbij is gegaan”, maar voegde daaraan toe: „Niet dat we daarmede ons een uitspraak veroorloven over een strijd, waarvan voor Kerk en Vaderland nog zoo veel in nevelen is gehuld.” Oftewel, de poging om vanuit een uitgesproken gereformeerd standpunt invloed uit te oefenen op de liberale politiek, kon in de toekomst succes hebben.

Aristocratisch en invloedrijk
Hoewel Groen van Prinsterer weinig voor elkaar kreeg tijdens zijn leven, legde hij wel de grondslag voor een ontwikkeling die hijzelf noch een van de sprekers bij zijn graf kon voorzien. Immers, na Groens overlijden kwamen eerst de ARP van Kuyper en later ook andere politieke partijen op voor de belangen van hun achterban. Pas in 1917 zou in artikel 23 van de Grondwet de gelijke financiering van openbare en ‘bijzondere’ scholen worden geregeld.

Groen van Prinsterer had daardoor twee kanten. Enerzijds cultiveerde hij zijn eigenzinnige, aristocratische ideaal van politiek. Groen formuleerde standpunten in de Tweede Kamer en via brochures, maar bleef wat afstandelijk in zijn omgang met collega’s en kiezers. Ook het liefdadigheidswerk van hemzelf en zijn vrouw Betsy bleef vaak buiten zicht.

Anderzijds had Groen met zijn ideeën anderen geïnspireerd en stond daardoor aan de basis van de politieke emancipatie van de gereformeerden. Groen had te grote overheidsbemoeienis gehekeld door bij de Afscheiding voor geloofsvrijheid te pleiten en bij de onderwijsstrijd te betogen dat onderwijs niet toebehoorde aan de overheid, maar aan de samenleving. Punten die onverminderd actueel zijn. 

Dr. Gertjan Schutte is werkzaam aan de Theologische Universiteit Kampen-Utrecht en schrijft een biografie van Groen van Prinsterer


Christendemocratische kopstukken (7)

Christendemocratische kopstukken (7)

Oude politieke grootheden eren, dat durven wij in Nederland vaak niet, zeker niet bij het CDA. In dit zevende deel van de serie Christendemocratische Kopstukken behandelen we één van dé grondleggers van de christendemocratie in Nederland: Guillaume Groen van Prinsterer. Wie was hij? Hoe kunnen zijn ideeën ons nu nog inzicht verschaffen? Gertjan Schutte, biograaf van Groen van Prinsterer, licht er drie punten uit.

Lees verder